zondag 15 april 2012

Keunsthistoarikus Peter Karstkarel oer eksposysje Rânelân yn Tresoar

Opening Abe de Vries in Tresoar

In de geschiedenis van de beeldende kunst in Friesland is het thema landschap slechts smal vertegenwoordigd. Het landschap was kennelijk zo vanzelfsprekend dat het niet verbeeld hoefde te worden. Er kon geen speciale boodschap in worden gelegd. Er zijn wat incidentele uitzonderingen. De mooiste is een serie grote landschappelijke behangsels, in het begin van de negentiende eeuw geschilderd door Aldert Jacobs van de Poort. Ze werden aangebracht in een salon van een herenhuis aan de Nieuwestad hier in Leeuwarden. De idylle van het landschap en het landleven zijn er prachtig op verbeeld. Een eeuw later zijn de behangsels in Den Haag geveild en gekocht door een diplomaat. Ze zijn via Parijs en Marokko in een kasteel in Bourgogne terecht gekomen. Ik heb ze daar bezocht, een glorieus bezoek. De eigenaresse wilde ze desgevraagd wel voor een tentoonstelling uitlenen, maar de culturele instanties in Friesland waren niet geïnteresseerd. Teleurstelling. Vorig jaar doken de prachtige behangsels weer op. De eigenaresse, madame le général de Nadaillac, was overleden en ze werden hier te koop aangeboden voor een stevig, maar voor de kwaliteit bescheiden bedrag. Sommige instanties hebben de aanbieding verkend, maar tot aankoop is het niet gekomen. Weer teleurstelling.

Voor dat ik me opnieuw boos maak terug naar de landschapsverbeelding. Pas vanaf het begin van de twintigste eeuw wordt het landschap echt een thema voor kunstenaars, voor schilders vooral, want in de fotografie, nog niet erkend als een kunstgenre, bleef het landschap stiefmoederlijk bedeeld. De verzamelingen van de grote fotografen worden geleidelijk geïnventariseerd en ontsloten, en er blijkt maar weinig landschap bij te zitten.

Het ‘rânelân’, zoals Abe de Vries de noordelijke kuststrook van Friesland noemt, hebben kunstenaars pas na de oorlog, pas vanaf de jaren vijftig opgepakt. Kunstenaars uit de kuststreek zelf en van de eilanden: Deodatus (die zijn voornamen Jan Arien zelden gebruikte), Jo Rispens en de architect-schilder Pit van Loo, allen afkomstig uit Groningen en Drenthe, raakten verknocht aan de kuststreek, het Wad en de eilanden. Later Fred Landsman uit Holwerd, afkomstig uit de Zaanstreek, die tegenwoordig heel andere thema’s verbeeldt en Henk de Vries, ook uit Holwerd. Toen kwam ook Geurt Busser die met zijn schuit-atelier het wad opging. Er is tegenwoordig zelfs een Waddenkunstkring. De fascinatie voor de kust en het Wad zullen altijd blijven.

In de periode dat ik deze schilders leerde kennen – ik schreef toen kunstrecensies voor het Friesch Dagblad - raakte ik zelf aan het wadlopen, met Jan Tulp en Albert Nauta, afkomstig uit Franeker. We waren wilde lopers toen het georganiseerde wadlopen net begon. We waren serieus. We werkten elk jaar na een vroege zomerse verkenning onze kaart met slenken en prielen bij. Serieus, maar we hadden veel plezier. Met gasten tot een man of tien liepen we van Holwerd naar Ameland of terug of we deden een retourtje Engelsmansplaat. De stilte die manifest werd door wat vogelgeluiden is een dierbare herinnering. De stank van het slik zit me nog in de neus. De stilte konden sommige kunstenaars wel verbeelden, de stank niet. Op één na: de Leeuwarder kunstenaar Jan Stroosma ging in het midden van de jaren zeventig materieschilderijen maken, tondo’s met zandstructuren waarin hij de rotzooi die hij op het Wad en het strand vond verwerkte. Het waren heel tastbare aanklachten tegen de vervuiling van de natuur. Ze vormden voor mij een groot dilemma: inhoudelijk bewonderde ik ze, maar ik vond ze kunstzinnig niet zo sterk: wat decoratief en anekdotisch.

Al eerder had ik de schoonheid van dijken ontdekt, in mijn jeugd al de prachtige Hemdijk, de binnendijk van Sneek, langs Westhem en Blauwhuis naar Tjerkwerd. Toen daar veel later een paar boeren de stront en dong over de dijk lieten kwijlen, heb ik een giftig stukje in de krant geschreven. Het zijn, een kwart eeuw later, woonboerderijen geworden met tuttige Intratuinen, omdat elders gigastallen zijn gekomen. Wat is erger? Ruzie kreeg ik ook met een boer die op het laatste stukje Kattendijk tussen Witmarsum en Wons aardappelen had gepoot – nota bene een restant van de bedijkingen van de Marneslenk. De boer pikte het krantenstukje niet waarin hij voor cultuurbarbaar werd uitgemaakt. Laatst was ik weer eens in Stavoren en ik ergerde me opnieuw aan de dikke appartemententorentjes die boven op de oude Zuiderzeedijk zijn gebouwd. Dijken horen onaantastbaar te zijn en het daarbinnen gevangen landschap ook. Het rânelân is mededeelzaam uit zichzelf, daar mag niets aan worden toegevoegd of van worden vervreemd. Ze mogen hooguit landschapseigen monumenten krijgen: de Stiennen Man, de obelisk voor Willem Loré bij Dokkumer Nieuwezijlen en het mooist van al: de tempel van Ids Willemsma op de dijk boven Hallum-Marrum.

Dijken vertellen van het wezen van ons land en het land ligt er dan ook respectvol achter. Dit rânelân is het motief van de tentoonstelling van fotobeelden van Abe de Vries. Dit rânelân, het landschap van de Waddenkust tussen Harlingen en Lauwersoog, is niet een zelfkant van Friesland, wel een zoom van het vertrouwde land, onze kleine wereld. Een landschap dat inderdaad is afgezoomd door de hoge zeedijk. In de vroege Middeleeuwen was de overgang van land en zee geleidelijk, gekarteld door inhammen en slenken. Wij hebben het land ingekaderd in dijken en het land zelf gestructureerd om er akkerbouw of veehouderij op te bedrijven. Deze structuren hebben nederzettingen opgeleverd van verspreid liggende boerenplaatsen tot talrijke kleine dorpen. Weids is het en op droge, scherpe dagen kun je kilometersver in het rond kijken. Laatst reed ik op zo’n dag van de Trynwâlden over Dokkum naar Raard. Dan is de grote molen van Burdaard onderweg een ijkpunt. Maar even eerder zag ik een kerk op een terp liggen: Wânswert. Het was me nog niet eerder opgevallen dat die op zo’n afstand zo goed was te herkennen. Even verder zocht ik naar de kerk van Raard; die staat per slot ook op een hoge terp. Al rijdende is dit niet gelukt.

De ruim twintig beelden van het Fryske rânelân die hier in Tresoar getoond worden, zijn signalen van een fotograaf die door contemplatie wordt geplaagd. Zelfs beelden van de dynamiek van de zogenaamde vooruitgang en afgang in deze stille rand, bijvoorbeeld van de havens van Harlingen en Lauwersoog, drukken een grote mate van overdenking uit. Soms lijkt het alsof de fotograaf het zelf allemaal heeft bedacht, de taferelen heeft gearrangeerd. Meestal is hij de denker, de filosoof, of nog beter: de poëet achter de beelden, van stil tot heftig. Soms is hij een echte regisseur van de beelden of maakt hij bij culturele momenten gebruik van een regie. Of bij heel persoonlijke beelden van zijn jonkjes in dit rânelân. Straks zullen we een van die jonkjes horen.

De meeste beelden lijken de werkelijkheid te zijn, maar dit is niet het geval. Ik bedoel niet dat ze met de huidige digitale mogelijkheden zijn gemanipuleerd. Ik bedoel dat ze niet de werkelijkheid zijn, omdat het platte beelden van ruimtelijke vista’s zijn. Dit is bij kunst altijd de makke: de werkelijkheid kan nog steeds niet worden vastgelegd, alleen maar verbeeld. Zelfs zogenoemde 3D-beelden bieden geen werkelijkheid. Daar gaat het ook niet om. Om het in juridische termen te vatten: het gaat om waarheidsvinding. Wil je dan beelden als deze kunnen scheppen, dan moet je heel goed kunnen spelen met de karakteristiek van landschap en vooral met wat de bewoners er mee doen en willen of wat ze nalaten. Dat kan alleen als je de maatschappij door en door kent en je dus de waarheid van Friesland en de Friezen kunt treffen.

Als we het zelf willen ervaren, moeten we het rânelân in. Niet met iedereen tegelijk, want dan verknoeien we de ervaringen net als bij de georganiseerde wadlooptochten en als een archeoloog die bij het graven zijn object van onderzoek aantast.

De waarheid van het Friese landschap en zeker van het rânelân is de weidsheid. Niet een lege weidsheid, maar een die allerlei structuren bezit en een podium biedt aan de bewoners en hun gasten. Een steeds wisselende weidsheid waarvoor de fotograaf steeds weer een bijzondere positie moet kiezen. Een goed waarnemer als Abe de Vries doet dat. De meeste foto’s bieden beelden van landschappen, van heel gewoon tot in bijzondere situaties. Meestal met een serene sfeer, zoals het landschap dit waard is.

U merkt dat ik vooral op sferen afga; mijn kennis van de fotografietechniek is lousy. Maar mij is wel opgevallen - want ik ken de barokstijl - dat Abe de Vries zo nu en dan een stevig clair-obscur effect of een expressieve situatie nastreeft en dat zo nu en dan bij een laag staande zon of met andere lichteffecten fotografeert. Dat geeft zijn werken dramatiek. Zelfs de verstilde en statische taferelen krijgen daardoor warmte en een ingetogen dynamiek. Elk beeld heeft een Abe-verhaal, maar die ga ik u niet vertellen. Verken zelf de beelden meng het beeldverhaal van Abe de Vries met uw eigen verhalen.

Ik feliciteer Tresoar met deze bijzondere tentoonstelling. Ik bedank Abe de Vries voor dit opmerkelijke, compacte beelddocument van het rânelân. Ik beloof dat ik voortaan nog aandachtiger en vooral in alle rust – dat ontbreekt er bij mij nogal eens aan - zal kijken.

15 april 2012 Peter Karstkarel
foto Karstkarel: Reyer Boxem
foto Tim: Alfred Miedema

Geen opmerkingen:

Een reactie posten